dinsdag 27 januari 2009

Eenmaal zullen wij…

‘Eenmaal zullen wij de kampioenen zijn’, hoor ik overal om mij heen. Er waait een gure wind door het Arke Stadion. Het is een week voor kerst, in 2001, als 13.500 supporters zojuist getuige zijn geweest van een van de meest memorabele wedstrijden van FC Twente. Stonden de Tukkers in de 89ste minuut nog met 1-2 achter, ze wonnen de wedstrijd alsnog met 3-2. Een hoofdrol was weggelegd voor mijn favoriete voetballer Scott Booth, die de 1-0 scoorde en in de blessuretijd de beslissende voorzet op Jack de Gier gaf. Zwaaiend met mijn Jan Vennegoor of Hesselink-sjaal kijk ik tevreden naar mijn vader. Anders zo rustig, maar nu klapt ook hij met het publiek mee en is hij zichtbaar onder de indruk.



‘Eenmaal zullen wij de kampioenen zijn’, klinkt het treurig maar hoopvol over het Diekman. Het is 12 mei 1974, als 10.500 supporters zich in het Diekmanstadion hebben verzameld voor de wedstrijd tegen AZ (2-5). De wedstrijd, die er eigenlijk niet meer toe deed. Een week eerder verspeelde FC Twente het kampioenschap in Rotterdam, tegen Feyenoord, waar met 3-2 werd verloren. FC Twente zou nooit meer zo dicht bij een landstitel komen. Nooit zouden de prestaties van Eddy Achterberg, Epi Drost, Kalle Oranen, Theo Pahlplatz en vele andere bekende voetballers geëvenaard worden.


‘Eenmaal zullen wij de kampioenen zijn.’ 24.000 supporters zitten er anno 2009 in de Grolsch Veste, als het clublied van FC Twente weer door het stadion galmt. Onder Steve Mclaren, en eerder onder Fred Rutten, speelt de Enschedese club weer ‘sexy voetbal’. Nu zijn onder andere Kenneth Perez, Sander Boschker en Blaise N’Kufo de gevestigde orde. Op AZ na, is Twente dit seizoen de meest constante ploeg in de eredivisie. De grote clubs komen weer met knikkende knieën naar Enschede. Louis van Gaal ziet in Twente de enige concurrent in de strijd om de landstitel. Is het mogelijk dat Twente voor het eerst sinds haar oprichting in 1965 landskampioen wordt? Wat mij betreft zijn er maar twee clubs die dit seizoen aanspraak maken op de titel: AZ en FC Twente. Ajax zal nog wel wat steken laten vallen en PSV doet allang niet meer mee. Het zal een moeilijke klus worden, maar als AZ punten begint te verliezen belooft dat een spannend competitieslot.

‘Eenmaal zullen wij de kampioenen zijn…’

vrijdag 16 januari 2009

Over poep gesproken...

Poep. Stront. Bagger. Schijt. Het lijkt een beetje een verboden onderwerp te zijn. En waarom? Het is iets heel normaals en natuurlijks, maar als je er over praat wordt iedereen rood of worden er mensen misselijk of vraagt er iemand of er misschien over een ander onderwerp gepraat kan worden. Dit keer dus niet. Het taboe moet worden gebroken. Dus wie het woord ‘poep’ nu al niet meer kan zien, kan maar beter een andere blog lezen.


Mijn buurt is in de ban van poep. Hondendrollen welteverstaan. Drie weken geleden lagen de eerste drollen al bij ons op de stoep. Nu liggen ze over de hele buurt verspreid. Gister hoorde ik mijn vervelende buurman in zichzelf klagen over de poep op zijn oprit. Ik kon er stiekem wel om lachen, maar gelijk heeft hij wel. Het gaat hier niet om harde konijnenkeutels. Dit zijn grote, kleverige, sappige brokstukken die uit de darmen van een paard zouden kunnen zijn gevallen. De dader en het baasje zijn overigens nog altijd niet te traceren.

Poep brengt een enorme golf van negativiteit met zich mee. Na het zien van de video ‘2 girls 1 cup’, bij de meeste GeenStijl- of forumbezoekers wel bekend, is dat misschien ook niet zo verwonderlijk. Of neem nu die arme jongen, die ten overstaan van filmende klasgenootjes poep eet voor geld en wiet. Dat heeft hij overigens nooit gekregen volgens de geruchten op internet. Vergeet het. Poep kan ook heel sierlijk zijn. Sommige mensen hebben er zelfs hun hobby van gemaakt: figuurpoepen. Figuurpoepers, het woord verraadt het al, zijn mensen die voor hun eigen plezier figuren poepen (bv. het ABC of logo’s), er vervolgens foto’s van maken en ze daarna op internet zetten. Daar praten ze met mede-figuurpoepers vol trots over hun prestaties op de pot. Ik vraag me af hoe die gesprekken zullen gaan. “Nou Kees, puike prestatie hoor, de eerste vijf letters van het alfabet aan elkaar gepoept. Dat is nog nooit eerder gedaan!” “Dankje, Frits, ik heb de WC er voor moeten uitbreiden. Achteraf de moeite waard, maar ik ben toch niet helemaal tevreden over dat kleine streepje onder in de ‘C’. Het lijkt nu iets teveel op een ‘G’.”


Waar poep is, zijn jeugdtrauma’s. Daar kan iedereen waarschijnlijk over meepraten. Ook ik. Zo pakte ik als kleine jongen een autoband op, die er niet voor niets lag. De onderkant zat onder de hondenpoep en daarna mijn kleren ook. Tranen met tuiten. Enkele jaren later stapte ik in een pretpark (daar was ik toch al geen liefhebber van) een wc-hokje binnen. Wat ik daar aantrof zal ik niet verwoorden, maar neem van mij aan dat het alle boven- en onderstaande verhalen overtreft. Op de middelbare school heb ik eens vol afgrijzen, maar met stiekeme bewondering, gezien hoe een lange drol zich in het urinoir had dubbelgevouwen. De vraag om hoe het er in is gekomen vult nu misschien je gedachten en is al erg genoeg. Mijn gedachte was echter: hoe komt het er weer uit? Niet door het veel te kleine afvoergaatje in ieder geval.


Poepen doe je dus gewoon op de WC. Al zijn er (ook in mijn voetbalteam) andere gevallen bekend; je mag er vanuit gaan dat iedereen het daar mee eens is. Maar dan wel op mijn eigen porseleinen potje. Het is een soort tic, maar ‘op een ander toilet, voor mij geen pret’. Daar laat ik geen grote boodschappen achter. Soms moet je echter wel. Zoals ruim tien jaar geleden, in het Aquadrome, tijdens een besloten zwemfeest van mijn vaders werk. Ik had het achter de waterspuwende eend in het pierenbadje kunnen doen, maar met tegenzin koos ik toch voor het toilet. Natuurlijk, de enige in de omgeving en de wc-bril ontbrak. Half hangend, met glibberige waterhanden de even zo natte muur vasthoudend heb ik twee minuten in het hokje doorgebracht. Wat een hel.


Genoeg anekdotes over poepen, tijd om je billen af te vegen. Over afvegen gesproken: het vierde elftal van De Tubanters kwam afgelopen zomer tot een interessante conclusie. In de wereld van het afvegen heb je twee kampen met elk een afzonderlijke afveegstijl. Ze weten het niet van elkaar en denken allebei dat hun stijl de enige is. Bij een confrontatie vinden beide kampen de stijl van de ander onmogelijk en apart. Om jullie niet te lang in verwarring te laten: De ene helft zit en de andere helft staat tijdens het afvegen. Het is echt waar. Tot welk kamp ik behoor laat ik om privacyredenen achterwege, in afwachting van het eerste wetenschappelijke afveegonderzoek. Als je volgende keer dus blijft zitten of gaat staan, bedenk dan ook dat het anders kan.